Vier medewerkers van de Staat verzoeken zelf om ontbinding van de arbeidsovereenkomst

Op 26 april 2023 heeft de kantonrechter in Den Haag uitspraak gedaan in vier verschillende ontbindingsverzoeken. Deze medewerkers hebben zelf om ontbinding van de arbeidsovereenkomst verzocht. Uitgangspunt bij een door een werknemer zelf gedane verzoek tot ontbinding is dat de medewerker geen recht heeft op een transitievergoeding of billijke vergoeding, tenzij de werkgever ernstig verwijtbaar heeft gehandeld.

In deze kwesties zijn de medewerkers van mening dat de Staat ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. Zij verzoeken dan ook om ontbinding met toekenning van de transitievergoeding en billijke vergoeding. De kantonrechter heeft iedere kwestie individueel beoordeeld en heeft vier verschillende uitspraken gedaan. 

De medewerkers waren werkzaam voor het TSO-team van de FIOD. Vanaf eind 2020 komen er problemen binnen het team. Zo wordt er gezegd dat het team in de huidige vorm niet kan voortbestaan. De FIOD schakelt hulp in en uit de verslagen blijkt dat het TSO zich collectief niet houdt aan vooraf gemaakte planning. Er heerst een gevoel van wantrouwen zowel onderling binnen het team als richting de organisatie. Er is sprake van een negatieve groepsdynamiek. De conclusie volgt dat sprake is van duurzaam ontwrichte verhoudingen binnen het team en gevoelens van onveiligheid. In oktober 2021 is het hele TSO-team op non-actief gesteld. Vervolgens is er gekeken naar werkhervatting elders en is mediation ingezet. Dit heeft niet geleid tot een oplossing. 

De medewerkers en de Staat zijn het eens dat de arbeidsovereenkomst met de medewerkers moet eindigen. De kantonrechter zal dan ook de arbeidsovereenkomsten ontbinden. Het is dan de vraag of de Staat ernstig verwijtbaar heeft gehandeld zodat de medewerkers aanspraak kunnen maken op de transitievergoeding en billijke vergoeding. 

De kantonrechter komt tot de conclusie dat er geen sprake is van ernstig verwijtbaar handelen tegen het team als geheel. Volgens de kantonrechter heeft de Staat voldoende onderbouwd dat er sprake was van onrust in het team en dan de non-actiefstelling terecht was. Ook heeft de Staat voldoende gedaan om tot een oplossing te komen. Er zijn individuele gesprekken gevoerd en er is een externe deskundige ingeschakeld. Volgens de kantonrechter heeft de Staat voldoende gedaan om uit de ontstane impasse te komen. Wel oordeelt de kantonrechter dat het erg lang geduurd heeft, maar dat er geen sprake is van ernstige verwijtbaarheid tegen het team als geheel. 
Vervolgens geeft de kantonrechter een oordeel of de Staat ernstig verwijtbaar heeft gehandeld tegen de medewerkers individueel. Daarbij komt de kantonrechter tot de conclusie dat de Staat tegen één medewerker wel ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. De medewerker in kwestie werkte in aanloop naar en ten tijde van de non-actiefstelling niet met het TSO. Daar komt bij dat de Staat lange tijd de werknemer heeft voorgehouden dat hij zich geen zorgen hoefde te maken omdat de non-actiefstelling hem niet betrof. Vervolgens is de Staat teruggekomen op dit standpunt, maar heeft de werknemer daar niet over geïnformeerd. Volgens de Staat was er bij deze werknemer sprake van een andere situatie en was er maatwerk nodig, maar niet is gebleken dat daadwerkelijk maatwerk geleverd is. Deze medewerker heeft dus recht op de transitievergoeding en een billijke vergoeding. 

Van de overige drie medewerkers oordeelt de kantonrechter dat er ook individueel geen sprake is van ernstig verwijtbaar handelen. Zij hebben dus geen recht op een vergoeding. 
De uitspraken zijn hieronder te vinden:

Medewerker 1

Medewerker 2

Medewerker 3

Medewerker 4