Tring, tring, daar ging de wekker? Over ‘slapende dienstverbanden’ bij de Rijksoverheid en de Wet compensatie transitievergoeding
Weblogs
Onlangs hebben we het UWV geïnterviewd over alles wat we wilden weten over ‘slapende dienstverbanden’, de Xella-norm en de compensatieregeling. Of eigenlijk: bijna alles. Want het UWV kon toen nog geen antwoord geven op de vraag wat het precieze effect van de recente uitspraken op de Rijksoverheid was.
Inmiddels weten we meer. Onze oud-collega Lionel van den Berg, coördinerend arbeidsjurist bij het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) wekt je graag met de nieuwe uitkomsten over de ‘slapende dienstverbanden’.
Waar gaat het ook al over?
De slapeloze nachten begonnen vermoedelijk vanaf 8 november 2019, de datum waarop de Hoge Raad (als hoogste rechter in arbeidszaken) de zogeheten Xella-norm vaststelde. Heel kort gezegd: goed werkgeverschap brengt met zich mee dat een werkgever moet meewerken aan de beëindiging van een ‘slapend dienstverband’ van een werknemer onder betaling van een vergoeding, als een compensatiemogelijkheid voor de werkgever bestaat in de zin van de Wet compensatie transitievergoeding (Wct). Maar daarmee bleef de vraag openstaan: vanaf wanneer bestond dat recht op compensatie en hoe hoog zou die dan (moeten) zijn?
Op 1 juni 2022 volgde een uitspraak van de hoogste rechter in sociale zekerheidszaken, de Centrale Raad van Beroep (CRvB), over het recht voor werkgevers op een compensatie van de transitievergoeding, waarbij de wachttijd vóór de datum waarop de compensatieregeling in werking trad al was afgelopen. De CRvB oordeelde dat onder voorwaarden ook dan (met terugwerkende kracht) recht bestaat op de compensatie.
Op 11 november 2022 heeft de Hoge Raad in twee zaken nadere uitspraken gedaan over de compensatie in de zin van de Wct. In de zaak ‘Ammeraal’ stond de vraag centraal of een werkgever verplicht is mee te werken aan de beëindiging van een zogeheten ‘slapend dienstverband’ als vooraf niet vaststaat dat aanspraak op compensatie in de zin van de Wct bestaat. Ook was de vraag wanneer je van een ‘slapend dienstverband’ moet spreken waarop de zogenoemde Xella-norm van toepassing zou zijn. In de tweede zaak (ESD-Sic) heeft de Hoge Raad beslist over de terugwerkende kracht van deze Xella-norm.
Type slapers
Voordat we verder gaan, misschien toch nog even: wat zijn die ‘slapende dienstverbanden’ ook alweer? Op basis van de Xella-uitspraak uit 2019 wordt (kort gezegd) onder ‘slapend dienstverband’ verstaan:
- de wachttijd van 104 weken arbeidsongeschiktheid wegens ziekte moet zijn verstreken;
- de werkgever moet ontslagbevoegd zijn de arbeidsovereenkomst op te zeggen en
- er is geen verplichte loonbetaling meer aan de werknemer.
In de literatuur en rechtspraak worden in de regel drie type ‘slapende dienstverbanden’ genoemd. Hierbij speelt de datum van 1 juli 2015 een hoofdrol, omdat op die datum de wettelijke transitievergoeding in het leven is geroepen. Onderscheiden worden:
- diepslapers (einde wachttijd 104 weken en ontslagbevoegdheid liggen voor 1 juli 2015);
- semi-diepslapers (einde wachttijd 104 weken ligt voor 1 juli 2015, maar ontslagbevoegdheid ontstaat pas vanaf 1 juli 2015, omdat er nog herstelmogelijkheden zijn (want er is niet voldaan aan de 26 weken-eis));
- verlate slapers (einde wachttijd 104 weken ligt voor 1 juli 2015, maar vanwege een loonsanctie van het UWV wordt deze wachttijd verlengd, waardoor de ontslagbevoegdheid pas vanaf 1 juli 2015 is ontstaan).
Voor de Rijksoverheid kun je steeds de datum van 1 januari 2020 lezen, de datum waarop het arbeidsrecht op basis van het Burgerlijk Wetboek (BW) ook voor rijksambtenaren is gaan gelden. Vanwege de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren (Wnra) zijn rijksambtenaren vanaf die datum werkzaam op basis van een arbeidsovereenkomst.
Recht op compensatie?
Het UWV heeft zich lange(re) tijd op het standpunt gesteld dat artikel 7:673e, tweede lid, van het BW zo dient te worden uitgelegd dat de hoogte van de compensatie gemaximeerd zou moeten zijn op het bedrag aan transitievergoeding dat de werkgever verschuldigd zou zijn bij beëindiging of niet voortzetting van de arbeidsovereenkomst op de dag na het verstrijken van de termijn van twee jaar.
Met andere woorden: als het UWV vaststelde dat op de dag na het verstrijken van de tweejaarstermijn er géén wettelijke verplichting bestond tot het betalen van de transitievergoeding, dan stelde het UWV het compensatiebedrag op € 0,-- (nihil).
De CRvB is niet meegegaan in die redenering en heeft geoordeeld dat artikel 7:673e, tweede lid, van het BW enkel ziet op de maximale hoogte van de compensatie (maximeringsbepaling). Het is niet bedoeld als extra voorwaarde voor het recht op de compensatie op zichzelf.
Gewekt door de Hoge Raad?
Toch heeft de bovenstaande uitspraak van de CRvB het UWV niet direct gewekt. Specifiek voor de Rijksoverheid zou deze uitspraak immers betekenen: ook als het verstrijken van de tweejaarstermijn was verstreken vóór 1 januari 2020, bestond dus wél recht op compensatie in de zin van de Wct.
Het UWV bleef echter nog bij de maximering op € 0,--. De overheidswerkgever was, zo redeneerde het UWV, immers vóór 1 januari 2020 in het geheel geen wettelijke transitievergoeding verschuldigd. En bovendien hadden rijksambtenaren voor die datum geen arbeidsovereenkomst.
De Hoge Raad stelt in de Ammeraal-uitspraak van 11 november 2022 opnieuw klip en klaar:
“vooropgesteld dat ook voor het overige is voldaan aan de bedoelde voorwaarden [is slechts van belang] of de werkgever de arbeidsovereenkomst op of na 1 juli 2015 (de datum van invoering van de transitievergoeding) heeft beëindigd. [Artikel 7:673e, tweede lid, van het BW] brengt niet mee dat wanneer het einde van de wachttijd voor 1 juli 2015 lag, de compensatie nihil is op de grond dat voor die datum [de transitievergoeding] is ingevoerd nog niet van kracht was. Een zodanige uitleg zou meebrengen dat in deze gevallen feitelijk geen aanspraak op compensatie zou bestaan.”
Betekenis voor de overheidswerkgever
Blijkbaar was de uitspraak van de Hoge Raad de ‘final snooze’ voor het UWV. Eind december 2022 kwamen namelijk de eerste ‘herziene beslissingen op bezwaar’ binnen vanuit het UWV richting de overheidswerkgever, onder toekenning van een bedrag ter compensatie.
Bovenstaande uitspraken hebben daarmee duidelijkheid geboden voor Rijksambtenaren van wie de wachttijd van 104 weken vanwege arbeidsongeschiktheid wegens ziekte voor 1 januari 2020 afliep. Ook voor hen bestaat dus recht op compensatie. Voor 1 januari 2020 was voor de sector Rijk namelijk weliswaar nog geen transitievergoeding verschuldigd door de werkgever, maar ook voor hen bestaat voor beëindigingen na 1 januari 2020 dus wel recht op de compensatie in de zin van de Wct.
Overigens: de uiteindelijke toekenning van het compensatiebedrag is in de herziene beslissing op bezwaar gemotiveerd onder verwijzing naar precies hetzelfde wetsartikel op basis waarvan volgens het UWV nu eerder juist géén recht bestond. Optimistisch gezien: het toont misschien waarom arbeidsjuristen nog altijd nodig zijn. Om de tekst achter de tekst uit te leggen…
Tot slot
Duidelijk is nu dat voor slapende dienstverbanden die vóór 1 januari 2020 beëindigd konden worden, voor de overheidswerkgever recht bestaat op een compensatie in de zin van de Wct.
Onduidelijk kan nog zijn: moet een werkgever nu actief achter de slapers aan? En los daarvan: hoe bereken je (alsnog) de uit te betalen vergoeding en te verkrijgen compensatie? Helaas nog wat slapeloze nachten te gaan.
Mocht je hiervan wakker liggen en advies nodig hebben? Je huisjurist help je graag verder!
Meer weblogberichten
Reactie toevoegen
U kunt hier een reactie plaatsen. Ongepaste reacties worden niet geplaatst. Uw reactie mag maximaal 2000 karakters tellen.
Reacties
Er zijn nu geen reacties gepubliceerd.